Het is heet. Te heet. Ik kan niet meer denken, de hitte smoort mijn gedachten. En ik moet denken, want ik moet mijn manier van denken verbeteren. De therapeut heeft me opdracht gegeven deze zomer, gedurende zijn vakantie in the States, een dagboek bij te houden waarin ik iedere positieve gedachte noteer. De afgelopen maanden heeft hij me bewust gemaakt van mijn negatieve denkwijze. ‘Pas als je je ergens van bewust bent, kun je het ook veranderen,’ zegt hij. ‘Als je een fles wijn neemt en de helft ervan opdrinkt, hoe zou je die fles dan noemen?’ vroeg hij bijvoorbeeld. ‘Halfleeg,’ zei ik. Ik moet ‘halfvol’ leren zeggen. Dat is positief. Daar werken we nu aan. Op dit moment heb ik niet één positieve gedachte. Maar dat kan ik natuurlijk niet opschrijven. Het zou misschien wel lukken als het niet zo warm was. Of als wij ook op vakantie hadden gekund, maar zo’n therapie kost ook centjes. Hier in Uithoorn is het al drie weken heet en droog, en het einde van de hittegolf is nog niet in zicht. Ik mijd de straat, maar ook binnen houden we het niet koel. Met alle ramen, deuren en gordijnen dicht komt de temperatuur in huis niet onder de dertig graden, ook ’s nachts niet. Mijn eerste doel is nu: afkoelen. Dan kan ik in mijn dagboekje schrijven: Ik ben blij dat het is afgekoeld. Wouter is vanochtend de stad in geweest om een ventilator voor me te kopen. Uitverkocht. Had ik kunnen weten, natuurlijk. We hebben gebeld om te informeren wat het kost om airconditioning in de woning te laten aanleggen. Veel, en het kan pas in de herfst. Er is momenteel erg veel vraag naar. Mijn zoontje, Freek, vraagt of ik het opblaasbadje voor hem klaarmaak op het balkon. Dat doe ik liever niet. Je weet maar nooit. In Maastricht is onlangs een heel balkon ingestort. Op teletekst lees ik dat in Detroit twee kinderen zijn bezweken die in een auto waren achtergelaten in de brandende zon. De moeder was naar de kapper. Zit haar haar in ieder geval goed op de begrafenis. Is dat een positieve of negatieve gedachte? Freek komt naar me toe rennen met tegen zijn oor het transistorradiootje dat hij voor zijn verjaardag heeft gekregen. ‘Het bos staat in brand,’ roept hij. Dat klopt, in Portugal zijn al dagenlang fikse bosbranden. Blussen helpt niet, er is te veel wind. De dagen rijgen zich aaneen. Ik word verpletterd door de hitte. De post brengt een ansichtkaart van Christa, mijn zogenaamde vriendin. Ze zitten in Rome. Over de veertig graden, schrijft ze. We sjokken van fontein naar fontein. In de krant staat dat in Irak een Britse soldaat in kritieke toestand in het ziekenhuis is opgenomen wegens onderkoeling. Hij was in de vrieskamer gaan slapen. Het is in Irak momenteel zesenvijftig graden Celsius. Ik kan straks echt niet aankomen met een leeg dagboekje. ‘Zullen we gaan zwemmen in de plas?’ stel ik Freek positief voor. ‘Je mag niet meer zwemmen van de radio,’ zegt hij. Dat is waar ook, blauwalg. En het plaatselijke zwembad wordt geterroriseerd door Marokkaanse jongens. Naar zee dan maar? Eerst autootje-aan-autootje, dan handdoekje-aan-handdoekje? En dan na afloop in een kokend hete auto naar huis? Nee dus. Ik neem ieder uur een lauwe douche, totdat ik op teletekst lees dat we zuinig moeten zijn met water en energie. De krachtcentrales mogen hun koelvloeistof niet meer lozen in de rivier omdat het koelwater te heet is. Er is kans op uitval van elektriciteit. Ik vraag Wouter de kaarsen van zolder te halen uit de doos met kerstspullen. Misschien moet ik het niet in de fysieke verlichting zoeken, maar toch in mentale kracht. Want de dokter zegt: ‘Eenieder schept zijn eigen universum. Niet de feiten zijn belangrijk, maar de interpretatie van die feiten.’ Positief leren denken dus. Maar ik kan helemaal niet meer denken. De eiwitten in mijn hersenen zijn gecoaguleerd als het wit van een gebakken ei. Koken doe ik niet meer. In bed lig ik zo ver mogelijk van Wouter vandaan. Philip Freriks hakkelt dat de situatie in ons landje ernstig is: ‘Als het niet snel gaat regenen, wordt de raterstand in de wivieren, pardon waterstand in de rivieren, zo laag dat de bodem gaat verzakken.’ ‘Er is een overstroming,’ roept mijn zoontje de volgende morgen, als ik nog in bed lig en hij al met zijn radiootje tegen zijn oor rondloopt. Nou breekt mijn klomp. Ik luister mee. Het is waar, in Wilnis heeft de dijk het begeven. Als ik later naar de beelden op het journaal kijk, zie ik de gevolgen van de dijkdoorbraak. Ik verwacht fris stromend water, maar alles is bedekt met een dikke laag blubber. De zomer sleept zich voort. Ik kan niet meer. Ik staar alleen nog maar door het raam. Volgens de dokter kun je dus door positief te denken je leven in harmonie brengen. Een gelukkiger mens worden. Mind control, noemt hij het. Ik probeer het: ‘Het is heerlijk warm, wat een prachtige zomer.’ Mijn moeder vertelt dat in Parijs duizenden bejaarden zijn bezweken aan de hitte. Ze liggen in speciale gekoelde tenten te wachten op hun begrafenis en dat kan wel een week of drie duren. Volgens de dokter moet ik leren me niet zo afhankelijk te maken. Het is waar. Ik maak me afhankelijk van een lagere temperatuur, van een regenbui, van een verpletterend onweer. Dat is niet goed, nee. Nog een week en dan keert de dokter terug. Ik ga zitten en lees in mijn dagboekje: Positieve gedachten in de periode van 1 juli tot en met 31 augustus 2003. 21 juli: Gelukkig zijn we niet met Christa meegegaan naar Rome. 3 augustus: Ik ben blij dat het in Nederland nooit zesenvijftig graden wordt. 15 augustus: Positief dat er pizzabezorgers zijn. 26 augustus: Mocht bij ons dorp de dijk doorbreken, woon ik in ieder geval tweehoog. |
Hier klikken om te bewerken.
Hier klikken om te bewerken.
|